De slogan van de Belastingdienst was tussen 1993 en 2019 “Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker”. Wat is de status van het toekomstige box 3-belastingstelsel en wordt het makkelijker? Er is in ieder geval nog veel werk te verzetten, voordat het eerlijker wordt…
Update over de invoering nieuwe box 3-stelsel
In een brief aan de Tweede en Eerste Kamer d.d. 26 april 2023 heeft de staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst aangegeven dat de invoering van belastingheffing op basis van het werkelijke rendement uit tijdsoverwegingen niet meer haalbaar zal zijn voor 1 januari 2026. De staatssecretaris verwacht momenteel dat deze per 1 januari 2027 in werking zal treden. Hiertoe zal hij een herzien conceptplan uitbrengen, waarvan in het derde kwartaal 2024 een conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie zal worden aangeboden. Een jaar later, in het derde kwartaal 2025, zal het wetsvoorstel worden ingediend bij de Tweede Kamer. Daarom wordt tot 2027 de heffing in box 3 dus gebaseerd op de in de ‘Overbruggingswet box 3’ ingevoerde forfaitaire spaarvariant.
De forfaitaire spaarvariant kent voor de bepaling van de vermogensrendementsheffing drie vermogenscategorieën (artikel 5.2 Wet IB 2001):
– banktegoeden
– overige bezittingen
– schulden.
De staatssecretaris wijst erop dat forfaitaire bedragen een reëel rendement vertegenwoordigen, vooral voor spaarders. Dit geldt echter niet voor de classificatie van overige bezittingen.
Deze categorie bevat een verscheidenheid aan activa met verschillende rendementen, met grote spreads binnen en tussen verschillende activaklassen. Op deze activa wordt een forfaitair rendement voor beleggingen toegepast. Dit forfait is gebaseerd op langetermijnrendementen op vastgoed, aandelen en obligaties. Het forfait voor overige bezittingen in 2023 is 6,17%.
Dit forfait kan aanzienlijk afwijken van het werkelijk behaalde rendement van individuele belastingplichtigen. Een systeem gebaseerd op werkelijke rendementen is nodig, maar kan echter niet voor 2027 worden ingevoerd. Volgens de staatssecretaris zouden daarom bestaande vermogenscategorieën voor overige bezittingen kunnen worden verfijnd om daarmee beter aan te sluiten bij de werkelijk behaalde rendementen.
Verfijning forfaitaire spaarvariant
De staatssecretaris heeft vijf verbeteropties geschetst die het kabinet in het Belastingplan 2024 zou kunnen opnemen.
1. Aandelen in de Vereniging van Eigenaren (VvE) en geld op derdengeldenrekeningen bij notarissen worden beschouwd als bankdeposito’s.
2. Onderlinge vorderingen en schulden in box 3 worden gedefiscaliseerd.
3. Verhogen van de heffingskorting voor groen beleggen.
4. Een gelijk forfait voor (bepaalde) vorderingen en schulden.
5. Gedetailleerde uitsplitsing van de categorie overige bezittingen (meerjarig forfait).
Het uitwerken van andere opties, voor de nadere uitwerking van het Belastingplan 2024, is vanwege het krappe tijdspad tot aan Prinsjesdag niet meer mogelijk.
1. Aandelen in de Vereniging van Eigenaren (VvE) en geld op derdengeldenrekeningen bij notarissen worden beschouwd als bankdeposito’s
Aandelen in het vermogen van de VvE en het aandeel in het vermogen op de derdengeldenrekening bij de notaris, zijn vermogens die tijdens de overbruggingsperiode vallen onder de categorie overige bezittingen in box 3. Dit kapitaal wordt meestal op een bankrekening gehouden. Daarom past de categorie banktegoeden vanuit het rendement beter bij dit vermogen dan bij andere overige bezittingen. De staatssecretaris wil vanaf 2023 toestaan dat deze vermogensrechten als een soort ‘indirect banktegoed’ in de categorie banktegoeden worden opgenomen. Er zijn echter ook nog andere situaties te verzinnen, waarbij sprake is van vermogen dat op een bankrekening wordt aangehouden. Bij de doorvoering van deze maatregel is het verstandig om ook deze gelden in de categorie banktegoeden op te nemen.
2. Onderlinge vorderingen en schulden in box 3 worden gedefiscaliseerd
De staatssecretaris geeft aan dat het mogelijk is om vorderingen en schulden tussen fiscaal partners, inclusief verrekenbedingen tussen echtgenoten en tussen ouders en minderjarige kinderen, te defiscaliseren. In dit geval hoeven deze niet in de aangifte te worden vermeld. Voor ouders en minderjarige kinderen geldt dit alleen als het inkomen van het minderjarige kind wordt toegerekend aan de ouder, omdat er sprake is van dezelfde aangifte. De staatssecretaris wil dat dit vanaf 2023 mogelijk is.
3. Verhogen van de heffingskorting voor groen beleggen
Groen sparen en groen beleggen zijn nu fiscaal aftrekbaar in box 3, met een aftrekpost van € 65.072 per persoon in box 3 (dit bedrag wordt verdubbeld voor fiscale partners) en een heffingskorting van 0,7% van het bedrag dat is vrijgesteld. Fiscale stimulansen compenseren de lagere inkomsten uit deze groene projecten. Het hoge forfaitaire tarief van de categorie overige bezittingen zorgt ervoor dat groen sparen en groen beleggen fiscaal minder aantrekkelijk wordt voor spaarders. Als het voor groenbanken en groenfondsen moeilijker wordt om nieuw kapitaal aan te trekken, wordt het moeilijker om groene projecten te financieren. Om dit te voorkomen bestaat de mogelijkheid om de heffingskorting voor groene investeringen tijdelijk te verhogen van 0,7% naar 1,1% van het vrijgestelde bedrag.
4. Een gelijk forfait voor (bepaalde) vorderingen en schulden
Als een ouder bijvoorbeeld geld leent aan een kind, wordt aan de vordering van de ouder in 2023 in box 3 een forfaitair rendement gekoppeld van 6,17% en wordt er aan de schuld van het kind een forfaitair rentepercentage gekoppeld van 2,46%. Dit kan als onevenwichtig worden ervaren. Voor de categorie vorderingen zou een apart forfaitair bedrag kunnen worden gecreëerd om het probleem op te lossen, aldus de staatssecretaris. Op die manier kunnen vorderingen hetzelfde vaste rendement ontvangen als verplichtingen. De keerzijde is dat dergelijke maatregelen ook arbitragemogelijkheden met zich meebrengen. Daarbij kan volgens de staatssecretaris ook worden gedacht aan het uitlenen van aandelen, zodat deze onder het lagere forfait voor vorderingen komen te vallen, of aan constructies met een STAK. Een mogelijke oplossing hiervoor zou kunnen zijn om deze verbetering te beperken tot geldleningen. Ook is het denkbaar om het uitlenen en lenen van geld door natuurlijke mensen te beperken.
5. Gedetailleerde uitsplitsing van categorie overige bezittingen (meerjarig forfait)
Tenslotte deelt de staatssecretaris, naast de mogelijkheid dat (bepaalde) vorderingen en schulden hetzelfde forfait hebben, de categorie overige bezittingen op basis van de beschikbare rubrieken in de belastingaangifte in de volgende categorieën in:
– effecten
– onroerende zaken
– kapitaalverzekeringen
– periodieke uitkeringen
– belastbaar netto pensioen en belastbare netto lijfrentes
– overige bezittingen.
Elke categorie krijgt een eigen forfait op basis van het gemiddelde op langjarig gemiddelde rendementen. Hierdoor komen de gemiddelde rendementen beter overeen met de werkelijke rendementen. Het langjarig gemiddelde voortschrijdend rendement wordt gebaseerd op een periode van 15 jaar.
Wil je ook op de hoogte blijven? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief.